Negen jaar is Willi Löwenberg als hij in 1936 met zijn
ouders en zusje vanuit het Duitse Ochtrop 25 kilometer
verderop gaat wonen in het Nederlandse Borculo. In
Ochtrop voert anti-semitisme de boventoon, in Borculo voelt
de Joodse Willi zich veilig en erkend. Hij omschrijft het als
een gelukkige periode, die duurt tot 1942, als het hele gezin
wordt weggevoerd naar Westerbork. Daar wordt Willi, dan
16 jaar oud, gescheiden van zijn familie en op transport
gezet naar Auschwitz.
Hij komt terecht in het nabijgelegen Birkenau, waar de
gaskamers zijn. Willi, jong en sterk, wordt geselecteerd om
te werken en ontsnapt zo aan de gaskamers. Dan komt die
ene dag waarover hij schrijft: ‘Ik moest die dag werken aan
de weg met een vriend van mijn vader die ik nog uit
Nederland kende. Praten mochten we niet. Maar hij
gebaarde naar mij dat ik moest kijken. Ik zag een colonne
marcherende mensen waar mijn ouders en mijn zusje bij
waren en ik wist waar ze heen gingen. Toen ik besefte dat
dit waarschijnlijk de laatste keer was waarop ik hen
weerzag, werd ik duizelig en viel bijna flauw. Ik kon het niet
geloven. Het gebeurde exact een week nadat ik daar kwam.
We hadden evengoed samen kunnen gaan. Ik hield een
moment op met werken en de Duitse wacht sloeg me met
zijn knuppel. Ik kon niets doen. Alleen maar daar staan en
de slagen verduren. Huilen kon ik niet. Mijn ouders waren
beiden zesenveertig en mijn zusje veertien jaar.’
Hij ontmoet een twee jaar oudere kennis van vroeger, Hans
Elsberg, die weet te overleven als goochelaar en muzikant.
Hij trekt zich het lot van Willi aan en ze trekken samen op.
Elf maanden later, het is dan 1943, geeft Hans zichzelf en
Willi op voor een 'transport met onbekende bestemming'.
De bestemming van het transport blijkt het
concentratiekamp Gezia bij het getto van Warschau te zijn.
Bij aankomst brandt het zojuist verwoeste Jodenkwartier
nog. Willi moet lijken van omgekomen Joden opruimen en
ze verbranden. Het leven in het concentratiekamp is hard.
Weinig te eten, grote willekeur en hard werken. De opdracht
is om alles wat bruikbaar is te verzamelen: bouwmaterialen
voor nieuwe huizen, grondstoffen voor de oorlogsindustrie
en sieraden en kostbaarheden die de bewoners van het
getto hebben achtergelaten.
Het getto moet totaal geruimd worden om plaats te maken
voor nieuwbouw. Soms treffen de gevangenen nog
overlevenden aan in de bunkers onder de verwoeste
gebouwen. Hans, die een kantoorbaantje weet te
bemachtigen, helpt Willi aan minder zwaar werk. Zo komt
hij terecht bij de wasserij van het concentratiekamp. Later
wordt hij ingedeeld bij de ploegen die waardevolle metalen,
zoals koper en tin, voor de oorlogsindustrie moeten
verzamelen uit de ruïnes. Hij eindigt met zes jonge
medegevangenen in het legerkamp van de SS vlak bij het
concentratiekamp. De leefomstandigheden zijn er
erbarmelijk. Een stuk brood is meer waard dan diamanten.
‘Iemand gaf zijn rantsoen voor drie dagen in ruil voor drie
grote diamanten. Hij is van de honger gestorven’, vertelt
Willi. Van de zes gevangenen sterven er drie binnen enkele
dagen: doodgeknuppeld omdat ze niet hard genoeg zouden
werken.
Als in 1944 de Russen naderen, geeft Himmler opdracht alle
gevangenen te vermoorden. Er worden loopgraven gegraven
waar de gevangenen zich moeten opstellen om te worden
afgeschoten. Maar als het Poolse verzet dreigt dat geen
Duitser Warschau levend zal verlaten als dat gebeurt,
besluiten de SS'ers de gevangenen mee te nemen naar
Duitsland. Het is het startsein voor een lange dodenmars
naar het westen, zonder water of voedsel. Onderweg leven
de gevangenen van bladeren, gras en regenwater. Wie niet
verder kan, wordt ter plekke doodgeschoten. De tocht gaat
eerst naar het concentratiekamp Dachau en vandaar naar
kamp Lansberg, beide even buiten München. Eerst te voet,
later in veewagons. Slechts een fractie van de gevangenen
overleeft de tocht.
Willi beschrijft de omstandigheden in Lansberg als het
dieptepunt van zijn oorlogsperiode. Er is geen eten,
waardoor sommige gevangenen overgaan tot kannibalisme.
Slapen moet in loopgraven. Na tien maanden volgt een
tweede dodenmars, zogenaamd naar Zwitserland, maar in
werkelijkheid naar kamp Allach bij Dachau. Daar wordt Willi
met Hans en de andere gevangenen op 30 april 1945 bevrijd
door de Amerikanen. Een bombardement op het kamp die
avond overleeft Willi wonderwel: vanwege claustrofobie
verlaat hij de schuilkelder twee minuten voordat die wordt
getroffen door een raket.
Na de oorlog emigreert hij naar de Verenigde Staten. Hij
maakt fortuin als vastgoedhandelaar in San Francisco en
blijft zijn hele leven de Amerikanen dankbaar, die hem
uiteindelijk hebben bevrijd. Hij vertelt vele malen zijn
verhaal aan jonge mensen, in de hoop dat zij zich bewust
worden van hun vrijheid.
Hij is op verzoek van president Reagan nauw betrokken bij
de bouw van het Holocaust Memorial Museum in de jaren 80
van de vorige eeuw. In 2008 gaat hij voor het eerst terug
naar Polen, als president Bush hem vraagt als lid van de
delegatie die de viering van de 65ste verjaardag van de
opstand in het getto van Warschau bijwoont. Op 4 april 2011
overlijdt William Lowenberg, 85 jaar oud, in de Verenigde
Staten.
Zijn zoon David onderhoudt nog steeds warme banden met
Borculo in het algemeen en de synagoge in het bijzonder.
Mede dankzij zijn genereuze financiële ondersteuning is de
stichting die de synagoge beheert in staat de exploitatie van
het gebouw op een hoog niveau te houden.
Bron: Helma Coolman, NOS Nieuws
Willi Löwenberg overleefde zeven concentratiekampen